Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2597

Datum uitspraak2002-04-12
Datum gepubliceerd2002-05-15
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201596/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State 200201596/1. Datum uitspraak: 12 april 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de Staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 7 maart 2002 in het geding tussen: [vreemdeling] en appellant. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 februari 2002 is [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 7 maart 2002, verzonden op 12 maart 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 27 maart 2002 heeft de vreemdeling een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voorzover thans van belang, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Ingevolge de derde volzin van voormelde bepaling worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) kan een veroordeling in de kosten, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, uitsluitend betrekking hebben op – onder meer - de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb wordt bij de uitspraak ten aanzien van de kosten, bedoeld in voormeld artikel 1, onderdeel a, het bedrag van de kosten overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief vastgesteld. Ingevolge de bijlage wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in voormeld artikel 1, onderdeel a, van het Bpb vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig een lijst en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactoren. 2.2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank hem ten onrechte tot een bedrag van € 805,00 in de proceskosten heeft verwezen, omdat bewaringszaken in de regel als licht moeten worden aangemerkt, zodat wegingsfactor 0,5 behoort te worden toegepast in plaats van de door de rechtbank toegepaste factor 1. Daartoe heeft hij aangevoerd dat bewaringszaken in de regel weinig bewerkelijk zijn, aangezien de omvang van het dossier klein is, de feiten makkelijk kunnen worden vastgesteld en het relatief weinig moeite en tijd kost de zaken te doorgronden en dat dit bij de voorliggende zaak niet anders is. 2.3. De staatssecretaris kan niet worden gevolgd in dit betoog, reeds omdat in bewaringszaken het betrokken belang (Nota van Toelichting bij het Bpb, Stb. 1993, 763, p. 8), behoudens uitzonderlijke gevallen, groot is. Ook in de voorliggende zaak valt niet in te zien dat de rechtbank wegingsfactor 1 niet heeft mogen toepassen. De grief faalt. 2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van 7 maart 2002, voorzover aangevallen, dient te worden bevestigd. 2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie in de door [vreemdeling] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) te worden betaald aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091 onder vermelding van het zaaknummer). Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M. Vlasblom, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Glerum Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2002 273-347. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,